Op een morgen maakte een fluwijn
- het kon ook een wezel geweest zijn
of misschien een hermelijn -
zich meester van het hol van een jong konijn.
Het was gewis een listig wezen.
De bewoner was er niet, het kon niet beter wezen,
die was al bij d'eerste zonneschijn
aan 't begrazen de bedauwde thijm.
Toen hij gegeten had en getoond zijn capriolen
keerde Jantje Konijn terug naar zijn holen.
Voor 't raam toonde zich het fluwijn.
- Oh, huisgoden, wie daar nu verschijnt,
zegt 't dier dat uit zijn woning is verdreven.
O lala, mevrouwtje fluwijn of wezel,
maak dat je wegkomt en met stille trom
of 'k waarschuw al de katten in het rond.
De dame met de spitse neus antwoordde
dat de grond de bezetter toebehoorde.
Een verblijf dat kwaadschiks werd betreden
was voor een oorlog een goede reden.
En als het nu om een koninkrijk ging
dan wou ik wel eens weten onder welk beding
Jan of Piet of Wim erover beschikt
eerder dan Paul, eerder dan ik?
Jan Konijn haalde de ‘costuymen’ aan:
- Het zijn, zegt hij, die wetten die voortaan
mij de meester maken en die het van vader op zoon
hebben overgedragen van Piet op Kees en verder op Toon.
D'eerste bezetter bezit. Is er een wijzer recht?
Maar goed, laat ons staken dit gevecht
en onze zaak met bekwame spoed
voorleggen aan Minnekepoes.
Die kater leefde als een eremijt
en was poeslief gebleven een hele tijd.
Een heilige was die kat, zacht van pels, dik en vet
en een expert in de costuymen en de wet.
Jan Konijn heeft hem als rechter aanvaard
en zie daar zijn de twee partijen geschaard
voor de dikbevachte Tybaert.
De muizenvanger sprak: - Kom wat dichterbij, kom,
ik ben wat doof, 't is van de ouderdom.
Ze kwamen allebei dichterbij.
Van zodra ze waren in pootbereik,
wierp Minnekepoes, die goede eremijt,
zijn klauwen langs twee kanten tegelijk
en maakte een eind aan hun gebeuzel
en heeft ze meteen opgepeuzeld.
Dit lijkt erg op de twisten waarvoor kleine potentaten
bij hun koning gaan te rade.